Besprekingen van Gioconda

Maarten Asscher (Vrij Nederland 17-9-05)

[Bespreking door Maarten Asscher (Vrij Nederland 17-9-2005, in Republiek der Letteren, blz. 46-48), tevens over Mark Mazower, Thessaloniki: stad van geesten 1430-1950 (Amsterdam 2005)]

Biografie van een stad. De verdwenen geschiedenissen van het multiculturele Thessaloniki

Thessaloniki, hoofdstad der vluchtelingen

Door Maarten Asscher

Thessaloniki is een tragische stad: met behoefte aan een geheugen. Twee onlangs verschenen boeken gaan met veel toewijding naar de verdwenen voorgeschiedenis van die stad op zoek. De Encyclopaedia Brittanica uit 1937 vermeldt als een simpel feit over de stad die tegenwoordig Thessaloniki heet: ‘There are no Muslims, except those of Albanian origin.’ De constatering dat er aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog nauwelijks moslims in Thessaloniki woonden, is er een die anno 2005 op het eerste gezicht weinig verbazing oproept. Per slot van rekening kennen wij Thessaloniki als een Europese stad, met bijna een miljoen inwoners de tweede stad van Griekenland. In 1997 werd de stad zelfs uitgeroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa. Dat daar in de jaren dertig niet zoveel moslims woonden, behoeft nauwelijks aparte vermelding, zou je zeggen. Maar minder dan een generatie voordat dat lemma geschreven werd, in 1913, was deze stad nog een Ottomaans-joodse gemeenschap, waarin de Grieken slechts een minderheid vormden. De volkstelling die in dat jaar werd gehouden, geeft het tot op de laatste Thessalonikenzer nauwkeurig aan: totaal 157.889 inwoners, van wie 61.439 joden, 45.867 Ottomaanse Turken en minder dan 40.000 Grieken. Een geschiedenis van immigratie, emigratie en zelfs gedwongen bevolkingsuitwisseling hield in minder dan dertig jaar zodanig huis in de stad dat er van die dertig procent Turken in 1937 niemand meer over was. Met de uit alle windrichtingen afkomstige joodse inwoners van Thessaloniki is het nog veel slechter afgelopen, maar die geschiedenis van de doelbewuste Duitse vernietiging van het Europese jodendom is aanmerkelijk bekender. Na eerst door immigratie tot negentigduizend te zijn aangezwollen, liep het aantal joodse inwoners in de jaren twintig en dertig door vertrek naar het buitenland weer terug tot circa vijftigduizend aan het begin van de Duitse bezetting in 1941. Bij de bevrijding van de stad drie jaar later waren er daarvan minder dan tweeduizend over. De rest was, na een met straffe hand in nauwelijks vijf weken tijd uitgevoerde isolatie en deportatie, per trein afgevoerd naar Auschwitz en Bergen-Belsen. Ook in dit opzicht greep de geschiedenis op een nietsontziende manier in in het multiculturele en multireligieuze karakter van Thessaloniki. Alleen al deze twee massale verdwijningen in relatief korte tijd van gezichtsbepalende bevolkingsgroepen uit een stad die aldus met enorme schokken vergriekste, maken Thessaloniki tot een tragische stad, een stad – zo zou je zeggen – met een grote behoefte aan een geheugen. Een stad waar de herinnering in ere moet worden gehouden, omdat dat het enige is wat er van de generaties – die elkaar niet opvolgden, maar afwisselden – overblijft. Twee onlangs verschenen boeken over de stad, Mark Mazowers Thessaloniki. Stad van geesten 1430-1950 en Gioconda. De joden van Thessaloníki in de Griekse literatuur, gingen elk op een eigen manier met veel toewijding naar die voorgeschiedenis van het Griekse Thessaloniki op zoek. Maar uit beide boeken komt een heel ander beeld naar voren dan een van herinneringen doordrongen stad, die zijn verdwenen multiculturele verleden met zich meedraagt. Claudio Magris was in onze tijd de eerste die het genre van de biografie nadrukkelijk toepaste op iets anders dan een mensenleven, namelijk op een rivier. Zijn ‘potamografie’ Donau (Danubio, 1986) werd naar de vorm nagevolgd door de Kroatische schrijver Predrag Matvejevic, die in De Middellandse Zee. Een getijdenboek (Mediteranskij brevijar, 1987) het genre van de ‘thalassografie’ beoefende. Met Thessaloniki. Stad van geesten 1430-1950 van de Britse historicus Mark Mazower hebben wij nu een voorbeeld van een ‘astugrafie’, een genre dat kort tevoren al verrijkt was met het sublieme Istanbul van Orhan Pamuk. Maar anders dan Pamuk, die in zijn stadsgeschiedenis het persoonlijke innig met het historische vervlecht, blijft Mazower op en top wetenschapper. In een virtuoze ordening van verhaallijnen en zeker niet zonder empathie beschrijft hij de transformaties van een achtereenvolgens Griekse, Hellenistische, (Oost-)Romeinse, Byzantijnse, Ottomaanse, Ottomaans-joodse, Ottomaans-joods-Griekse en uiteindelijk geheel Griekse stad. Deze reeks van versimpelende etiketten verbergt een aaneenschakeling van episoden in de geschiedenis van een stad die zowel Slavische, Turkse, Europese als Balkan-trekken vertoonde. Interessant, ook in de beschrijving van Mazower, zijn bij uitstek de perioden van veranderingen, als het ene historiografische etiket het andere vervangt en beiden elkaar soms nog enige tijd overlappen. De verovering van de stad door de Turken in 1430 (dus 23 jaar vóór de inname van het Byzantijnse Constantinopel), de massale toeloop van sefardische joden uit Spanje en Portugal in de zestiende eeuw of de Balkanoorlogen, waarvan de eerste in 1912 de Grieken de heerschappij over Thessaloniki gaf. Dat soort schoksgewijze verschuivingen in de geschiedenis van de stad werden momenten van ingrijpende discontinuïteit door de deportaties, gedwongen hervestiging, verdrijvingen en opgelegde bevolkingswisselingen. Ik ken geen Europese stad, waarvan de geschiedenis zo wordt gedomineerd door gesleep met mensen. Alleen al bij de bevolkingsuitwisseling in 1923 tussen Orthodoxe christenen uit Klein-Azië en moslims uit Griekenland waren totaal naar schatting anderhalf miljoen mensen betrokken, van wie vele tienduizenden families uit en naar Thessaloniki werden verscheept. De Griekse schrijver Giorgos Ioannou heeft Thessaloniki dan ook niet voor niets betiteld als ‘de hoofdstad der vluchtelingen’. Deze etnische en religieuze paradigmawisselingen manifesteerden zich natuurlijk ook in straten, huizen en vooral in openbare gebouwen. Christelijke kerken werden tot moskeeën getransformeerd (of omgekeerd), minaretten werden na het gedwongen vertrek van de moslims bij bosjes neergehaald, zoals er in de zestiende eeuw binnen een bestek van twee decennia juist meer dan vijfentwintig synagogen uit de grond waren gestampt. Wat in het ene tijdperk een sieraad voor de stad gold, werd in een volgende periode als onkruid de stad onwaardig gekeurd. Neem de in onbruik geraakte Hamza-Bei-moskee, die eerst werd omgebouwd tot telefooncentrale en waar vervolgens een bioscoop van werd gemaakt. Of de deels nog uit de vijftiende eeuw daterende, grote joodse begraafplaats aan de oostkant van de stad, die in 1942 door de Duitse bezetters werd vernietigd, waarna een deel van de stukgeslagen grafstenen werd gevorderd voor de wegenbouw en de aanleg van een zwembad. Deze soms verrassende, soms lugubere reïncarnaties werden in hun tempo en in hun heftigheid versterkt door een aantal vernietigende branden waar Thessaloniki in de loop van de eeuwen aan ten prooi viel. De ergste daarvan was zonder twijfel die van 1917. Die verwoestte niet alleen de oude ottomaanse en joodse binnenstad, maar kwam bovendien op een voor de stad historisch zeer ongunstig moment. De noodzakelijke herbouw in de daaropvolgende jaren werd sterk beïnvloed door politieke instabiliteit, bestuurlijk onvermogen, financiële problemen en – ergste van allemaal – een Grieks-nationalistische ambitie die de stad naar eigen pseudo-historische idealen wilde omvormen. Achteraf noemde de Griekse premier Venizelos de grote brand van 1917 in verband met zijn grootse plannen voor de Griekse natie ‘bijna een geschenk van de goddelijke voorzienigheid’. Wie in onze tijd ziet wat die nationalistische, groot-Griekse gedachte de stad gebracht heeft, in termen van stadsaanleg en architectuur, kan deze woorden niet anders dan als een politieke perversiteit betitelen. Een van de vragen die Mazowers kroniek van eeuwen turcocratie, enkele decennia vergrieksing en een paar jaar van genocidaal Nazi-bewind oproept, is welke sporen deze catalogus van dikwijls ingrijpende gebeurtenissen en grote veranderingen heeft nagelaten in de literatuur. Voor de Turkse en de Griekse literatuur bestaat daar in elk geval in het Nederlands geen antwoord op in de vorm van een recente studie of bloemlezing. Maar voor wat betreft de joods-Griekse literatuur is er nu een omvangrijke, door Griekenland-kenner, Thessaloniki-liefhebber en vertaler Hero Hokwerda verzorgde bloemlezing onder de titel Gioconda. Daarmee wordt althans voor een van de drie grote bevolkingsgroepen die bij de telling van 1913 de samenstelling van de stadsbevolking bepaalden, een literaire boedelbeschrijving opgemaakt. De titel is ontleend aan een ontroerende novelle van de hand van Nikos Kokantzis die, blijkens het nawoord van de samensteller en vertaler, aan de basis van het hele plan voor deze omvangrijke bloemlezing lag. Gioconda is een autobiografisch relaas waarin jaren na dato het verhaal wordt verteld van de prille verliefdheid tussen de verteller en Gioconda, zijn joodse buurmeisje. Hun verhouding is perfect in zijn onvoltooibaarheid, niet alleen door de al te jeugdige puberleeftijd van de beide geliefden, maar bovenal door de doem van de deportatie die onafwendbaar het leven en het lot van het meisje bepaalt. Door de context die Hokwerda in de bloemlezing met tientallen andere verhalen, fragmenten, dagboekaantekeningen en gedichten aan de novelle van Kokantzis heeft meegegeven, komt indirect ook de couleur locale van Thessaloniki tot leven. Maar vooral is deze novelle onvergetelijk door zijn universele thematiek, niet zozeer door het licht dat Kokantzis op de stad werpt. Het verhaal leest alsof Peter van Pels, Anne Franks jonge pubervriendje uit het achterhuis, decennia later zijn herinneringen ophaalt aan zijn liefde voor een iets oudere Griekse versie van Anne. Hokwerda heeft de rest van zijn bloemlezing met gedisciplineerde hand opgezet, in een chronologische indeling die van enkele joods-Griekse teksten uit de Ottomaanse periode vóór 1912 via het interbellum en de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog reikt tot een heden, waarin van een joodse gemeenschap van enige omvang nauwelijks meer sprake is en waarin de herinnering iedere literaire verbeelding a priori overschaduwt. Slechts een enkele tekst zal de Nederlandse lezer bekend voorkomen, zoals een fragment uit een van de meest vertaalde hedendaagse Griekse romans, Het derde huwelijk van Kostas Tachtsis, waarin de verhouding tussen een christelijke en een joodse familie in Thessaloniki een belangrijke rol speelt. Voor het overige bieden de hier bijeengebrachte en vertaalde teksten grotendeels nieuwe beelden van de stad. Het is een gefragmenteerde verzameling, dat wel. Groots opgezette ‘stadsromans’ zoals die bijvoorbeeld over Alexandrië bestaan (neem The Alexandria Quartet van Lawrence Durrell of André Acimans Out of Egypt) ontbreken in de joods-Thessalonikische literatuur. Maar er zijn prachtige vignetten, als steentjes uit een verdwenen mozaïek, zoals van Yorgos Ioannou (1927-1985) en van de in 1947 geboren Albertos Nar. Beiden weten zowel de menselijke herinnering als een literaire ambitie recht te doen. Maar afgaand op de studie van Mazower en de bloemlezing van Hokwerda lijkt het een onontkoombare waarheid dat de stad Thessaloniki geen grote plaats voor zichzelf in de literatuur heeft weten af te dwingen. Misschien heeft dat ermee te maken dat de mensen die het verleden in ere hadden kunnen of moeten houden zelf in de stad geen geschiedenis hadden, omdat ze steeds juist níét tot die vorige periode in de geschiedenis van de stad hoorden. Zoals de Grieks-nationalistische onteigening van Thessaloniki de stad geen behoorlijke monumenten heeft gegund, ter herdenking van de diverse vernietigingen, zo zijn er in de Griekse literatuur eigenlijk ook geen grote literaire monumenten die het verdwenen Ottomaanse en joodse verleden van de stad in ere houden. We zullen het moeten doen met de mozaïeksteentjes die we hebben. Dankzij de naarstige verzamel¬arbeid van Hero Hokwerda is er in elk geval in het Nederlands uit die steentjes een passend monument voor de joodse schrijvers van Thessaloniki gemaakt.

Frans van Hasselt (NRC-Handelsblad 23-9-05)

[Bespreking door Frans van Hasselt (bekorte versie in NRC-Handelsblad, 23-9-2005, Boekenbijlage)]

De joden van Thessaloniki

Thessaloniki, in Griekenland doorgaans “Macedonische hoofdstad” genoemd als tegenwicht tegen Skopje, was nog aan het begin van de vorige eeuw voor de helft joods. Daar worden veel Grieken ongaarne aan herinnerd; de niet-joodse schrijver George Vafópoulos is in moeilijkheden gekomen toen hij in 1962 het oude Thessaloniki een “jodenstad” noemde. Dit kan men lezen in een lijvig boek over “de joden van Thessaloniki in de Griekse literatuur”, dat is samengesteld door Hero Hokwerda, van wie al zoveel vertalingen uit het Nieuwgrieks zijn verschenen. Vooraf gaat de novelle Gioconda, een aangrijpende beschrijving door Nikos Kokantzis van een idylle tussen een jonge Griek en een joods meisje vlak voor de deportatie van bijna 48.000 joodse burgers door de Duitse bezetters. Griekstalige joden woonden er al in deze stad sinds de Hellenistische tijd. Paulus heeft driemaal in hun synagoge gepreekt, voordat hij door andersdenkende joden werd verdreven. In de Byzantijnse periode kwamen er nieuwe bij, maar de grote toevloed geschiedde na 1492 toen het een Ottomaanse stad was geworden. De sultans zagen de tienduizenden vluchtelingen uit Spanje, in dat jaar verdreven door koning Ferdinand en koningin Isabella, met graagte komen. Deze joden bleven Spaans spreken, voor de overige bewoners een dialect dat allengs Judezmo of Ladino werd genoemd. Hokwerda beschrijft in zijn nawoord hoe deze, grotendeels arme, bevolking kon blijven profiteren van de Ottomaanse tolerantie, al werd in de 17e eeuw korte tijd bekeringspressie uitgeoefend. In de 19de eeeuw kwam het tot hervormingen voor alle minderheden, de zg. Tanzimat, en tot de daaropvolgende economische opleving droegen de joden sterk bij. Ze drukten een eigen stempel op de stad, die ze wel het “Tweede Zion” of “de moeder van Israel” noemden. Op zaterdagen bleef de haven gesloten. Er waren geen getto’s; de joden met hun negentien synagogen waren overal in de stad te vinden. Toen Thessaloniki in 1912 door de Griekse legers werd veroverd (een “bevrijding” voor de Griekse minderheid), was dit voor de joden een moeilijke overgang. Een zware klap vormde ook de grote brand die in 1917 het stadscentrum verwoestte, en daarna de komst van tienduizenden Grieken die vanwege de militaire catastrofe in 1922 uit Turkije weg moesten. Deze zelfde “bevolkingsuitwisseling” hield het vertrek van alle Turken, Bulgaren en tot de Islam bekeerde joden (de dönme’s) in. De stad “vergriekste”, en daarmee gelijke tred hield het feit dat ook de joden zich aan de nieuwe situatie begonnen aan te passen. Ze gingen Grieks spreken, zij het nog altijd met een duidelijk herkenbaar accent. Bij veel Grieken stak een manifest antisemitisme op, dat gedeeltelijk terugging op het besef dat de joden een zekere nostalgie bleven koesteren naar de Oottomaanse tijd. Maar ook concurrentiestrijd speelde een rol. Er ontstonden anti-joodse organisaties (de beruchte EEE) en in het begin van de jaren “30 kwam het zelfs tot pogroms. Merkwaardig genoeg werd het wat rustiger onder de fascistoïde dictatuur-Metaxás (1936-41). Dat zoveel joden werden weggevoerd was o.a. het gevolg van hun nog altijd geïsoleerde positie. Slechts weinigen redden zich door de stad te verlaten en zich bij de partizanen te voegen. Onder hun omstreden rabbi Koretz groeide een met de bezetters samenwerkende organisatie die met de Nederlandse Joodsche Raad is te vergelijken. Het gerucht werd verspreid dat de joden in het Poolse Krakau in arbeidskampen terechtkwamen. En joodse families bleven het liefst bij elkaar. Een van de roerendse verhalen gaat trouwens over een Griekse priestersweduwe die haar nieuwe, joodse echtgenoot vrijwillig vergezelt op zijn tocht naar de vernietiging. Al voor de wegvoering in 1943 hadden de joden aan verschrikkelijke vernederingen blootgestaan. Dat veel Grieken daar wat onverschillig op reageerden blijkt uit dit boek pijnlijk. Spookachtig was bv. de wijdvertakte plundering uit huizen die nog maar net door de joden waren achtergelaten. Pijnlijk was ook dat de oeroude joodse begraafplaats, niet door de Duitsers maar door de Grieken is ontruimd, waarna veel grafstenen terechtkwamen in het nieuwe universiteitsgebouw. Elders, zelfs in Duitsland, zijn joodse begraafplaatsen wél bewaard gebleven. Maar juist deze onverschilligheid vindt men in dit boek aangeklaagd door diverse niet-joodse schrijvers, zoals bovengenoemde Vafópoulos en vooral Yorgos Ioannou. Schrijnend zijn ook de verhalen waarin nagelaten bezittingen een rol spelen, zoals dat van de Griekse musicus die tientallen jaren de cello van zijn weggevoerde collega bewaart. De van Z bekende auteur Vasilis Vasilikós beschrijft eenzelfde ervaring met een joods huis waarin hij bleef wonen. De vertaler heeft het boek ingedeeld in acht sectoren, van de Ottomaanse periode vóór 1912 tot die van na 1945. Deze laatste heeft haar eigen spookachtigheid, want de circa 3000 joden die levend terugkeerden werden over het algemeen niet bepaald verwelkomd. Eén hele afdeling is gereserveerd voor de joods-griekse schrijver Albertos Nar, die – geboren na de holocaust uit ouders die deze hadden overleefd (“kind van 115210 en 40041”) – op meesterlijke wijze verslag uitbrengt van de onwerkelijke situatie waarme deze joden, vaak ook nog eens van linkse sympathieën beschuldigd, werden geconfronteerd in een naoorlogs, razend snel veranderend Thessaloniki. Van die 3000 zijn er nu nog hooguit duizend over. Een monument verrees pas in 1997 toen de stad “Culturele hoofdstad van Europa” werd. En het recente overlijden van Nar is hier vrijwel ongemerkt voorbijgegaan. Het boek is fraai uitgegeven en rijkelijk gedocumenteerd. Eén verzuchting: een kaart van de stad wordt node gemist.

Frederiek Lommen (Lychnari 2005, nr. 2)

[Bespreking door Frederiek Lommen (Lychnari 2005, nr. 2, blz. 37-39)]

Gioconda, De joden van Thessaloníki in de Griekse literatuur

Een paar maanden geleden, op 27 januari, werd in Thessaloníki de 60e gedenkdag van de Holocaust herdacht. Vele hoogwaardigheidsbekleders uit binnen- en buitenland waren daarbij aanwezig: de Duitse minister van buitenlandse zaken Joschka Fischer, de Duitse ambassadeur Albert Spiegel, de partijleider van de PASOK Yorgos Papandreou, en natuurlijk vele afgevaardigden van de Joodse Raad en de joodse gemeenschap in Griekenland. De Griekse president Kostís Stefanópoulos was zelfs naar Polen afgereisd, om daar in Auschwitz de Holocaust Memorial Day te eren.

Deze aandacht voor de Holocaust in Griekenland is van vrij recente datum. Decennialang heeft Griekenland de gruwelijkheden ten aanzien van joden tijdens de Tweede Wereldoorlog min of meer genegeerd. Lange tijd was er geen enkel museum of monument ter nagedachtenis aan de joden gewijd. Pas in 1989 werd het Joods Museum in Athene officieel geopend en Thessaloníki kreeg uiteindelijk in 1997, toen de stad de culturele hoofdstad van Europa was, een museum en een monument. Deze gebrekkige aandacht is nogal bijzonder, met name als men bedenkt dat weinig Europese landen zo’n groot aandeel van hun joodse bevolking hebben verloren als Griekenland: bijna 90%. Het hardst getroffen werd Thessaloníki; in deze stad woonde het overgrote deel van de Griekse joden, maar van de 56.000 inwoners waren er na de oorlog nog maar 1000 in leven.

Waarschijnlijk is de geringe aandacht voor de Griekse joden in het land zelf ook een belangrijke reden voor het gebrek aan kennis van dit onderwerp bij de meeste Nederlanders. Maar nu is er gelukkig de bundel ‘Gioconda. De joden van Thessaloníki in de Griekse literatuur’, een bloemlezing van Griekse verhalen, gedichten en andere teksten van en over Griekse joden. Hero Hokwerda heeft de teksten verzameld, vertaald en van een verhelderend nawoord voorzien. Alhoewel het om een literaire bloemlezing gaat, verschaft de bundel de lezer ook een historische schets van de stad Thessaloníki en haar joodse bewoners gedurende de twintigste eeuw. Het meest informatief – wat dat element betreft – zijn de historisch getinte teksten van onder meer G. Th. Vafópoulos en Yorgos Ioannou, die de lezer informeren over de achtergrond van de joden in deze stad, hun levenswijze en werkzaamheden, de verhouding tussen joden en Grieken en de gebeurtenissen tijdens de bezetting en de uiteindelijke deportatie.

 

De multiculturele Ottomaanse stad Salónica

De bloemlezing is onderverdeeld in perioden, die samen de hele twintigste eeuw bestrijken.

Hero Hokwerda laat de bloemlezing beginnen met het tijdvak ‘voor 1912’, wanneer Thessaloníki nog onderdeel is van het Ottomaanse rijk en Salónica wordt genoemd. De stad werd al eeuwen bewoond door een mengeling van Grieken, Turken, joden, Armeniërs, Bulgaren, Serven, Arvanieten, Vlachen en zigeuners. De joden in de stad waren afkomstig uit Spanje, waar ze in 1492 waren verbannen door de Inquisitie onder koning Ferdinand en zijn vrouw Isabella. Zij werden Sefardische Joden genoemd (van het hebreeuwse woord Sepharad, dat Spanje betekent), spraken geen Grieks, maar een Joods-Spaans dialect dat Ladino werd genoemd. Hun aantal was zo groot dat ze van alle bevolkingsgroepen de omvangrijkste waren en de stad werd dan ook vaak ´Moeder van Israël’, ‘Koningin van Israël’ of simpelweg ´Jodenstad´ genoemd.

De verschillende teksten laten een beeld achter van een stad waarin met name de joden, Grieken en moslims weliswaar naast elkaar leven, maar in feite alleen via de handel met elkaar in contact komen. Afgezien daarvan vormden zij ‘gesloten kasten’, zoals Vafópoulos uitlegt. Deze situatie leidde tot veel wantrouwen, vooroordelen en geruchten, zoals bijvoorbeeld uit het verhaal ‘Joden en Naalden’ blijkt: het gerucht deed de ronde dat joden kleine kinderen van christenen pakten en in tonnen stopten waarin aan de binnenkant naalden werden gestoken.

 

Salónica wordt Thessaloníki

De inlijving van Salonica bij Griekenland in 1912 markeerde een omslag in vele opzichten. Na bijna 500 jaar onderdeel te hebben uitgemaakt van het Ottomaanse rijk, werd Salonica Grieks en voortaan Thessaloniki genoemd. De nationalistische koers leidde tot een hellenisering van de joden en andere etnische groepen; men werd gedwongen de Griekse taal en cultuur over te nemen. 5 jaar later, in 1917, kregen de joden het wederom zwaar te verduren: een grote brand brak uit, en een groot deel van de stad – met name het deel waar de joden woonden en werkten – werd verwoest. Meer dan 50.000 mensen werden dakloos.

Een volgende grote gebeurtenis die de gemeenschap onderging was de komst van de vluchtelingen uit Klein-Azië; een gevolg van de in 1922 gesloten Vrede van Lausanne, waarbij wordt alle Grieken die in het huidige Turkije woonden, gedwongen werden naar Griekenland te verhuizen. De vestiging van deze duizenden christenen, en het vertrek van vele mosliminwoners, gaf de stad in korte tijd een volstrekt ander aanzien. Door deze gebeurtenis werd Thessaloníki Grieks, met alle gevolgen van dien voor onder meer haar joodse inwoners. Verschillende auteurs geven een ooggetuigenverslag van deze gebeurtenissen.

 

De Duitse bezetting en wat er daarna nog rest

Het meest schrijnend zijn de verhalen en gedichten in deel 4, 5 en 6, die de periode van oorlog en bezetting bestrijken. Zoals het verhaal van Leonídas Zisiadis over de jonge Griekse weduwe Filíó, die een relatie begint met haar joodse stadgenoot Albertos, met hem trouwt, en uiteindelijk samen met hem door de nazi’s wordt weggevoerd. En de denkbeeldige brieven uit het kamp van de joodse Mirjam, opgetekend door de schrijfster Nina Kokkalidou-Nahmia. Uit de verhalen wordt onder meer duidelijk hoe de joden in relatief korte tijd in de nazistische fuik van de Neurenberger Wetten werden gedreven. De nazi’s begonnen in 1941 met het verbieden van joodse publicaties, en met de plundering van joodse archieven, bibliotheken en kunstcollecties. In juli 1942 werd dwangarbeid voor de joden ingevoerd, in november van dat jaar startten de nazi’s met de inbeslagname van joods bezit, joden werden uit bepaalde wijken verwijderd, men richtte getto’s in en februari 1943 werd het dragen van een jodenster verplicht. Een maand later vond de eerste deportatie plaats, waarna in de maanden daarna tot en met augustus van dat jaar bijna 50.000 joden uit de stad werden weggevoerd. Zoals bekend was het een enkele reis: de meesten keerden niet terug uit de kampen Auschwitz-Birkenau en Bergen-Belsen.

De 3 delen van de bloemlezing die hierop volgen en de periode na de oorlog bestrijken, laten vooral een indruk achter van een sterk uitgedunde, psychisch verwonde, verarmde, vereenzaamde en van haar bezittingen beroofde bevolkingsgroep.

 

Gioconda

Het pièce de résistance van deze bloemlezing wordt duidelijk gevormd door het prachtige titelverhaal: de novelle ‘Gioconda’ van Nikos Kokantzis. Kokantzis woonde in zijn jeugd in Thessaloniki en hij schrijft in deze autobiografische novelle over zijn liefde voor het joodse buurmeisje Gioconda. In het begin van het verhaal spelen zij nog als kinderen met elkaar, maar gaandeweg worden zij verliefd en uiteindelijk krijgen ze tijdens de bezettingsjaren, als beiden tiener zijn, een echte liefdesrelatie. Gioconda wordt tot groot verdriet van Nikos in 1943 met haar familie weggevoerd en zal niet meer terugkeren uit het kamp. Zelfs zijn laatste aandenken aan haar, het schrift met haar verzameling gedroogde bladeren, raakt Nikos na de oorlog kwijt.

Uit het nawoord van Hero Hokwerda blijkt dat hij de novelle eind jaren negentig al vertaalde, maar dat destijds werd besloten het niet uit te geven omdat het verhaal, zoals hij schrijft: ‘… te zeer op zichzelf zou staan en te weinig zou laten zien van de achtergrond van de stad Thessaloníki met haar Grieks-joodse samenleving’. Gelukkig is de uitgave er uiteindelijk toch van gekomen en is de novelle terecht het openings- en titelverhaal van deze bloemlezing geworden.

Cornelia Golna (Balkan Bulletin 2005, nr. 2)

[Bespreking door Cornelia Golna (Balkan Bulletin 2005, nr. 2, blz. 26-27)]

Het handhaven van een eigen identiteit – vol moeilijkheden en gevaren

Zoals uit de titel blijkt, is dit boek een bloemlezing van Grieks proza en poëzie, geschreven door Griekse auteurs, over de joden van Thessaloniki.

 

De joden van deze Noord-Griekse stad waren in overgrote meerderheid sefardisch. Dat wil zeggen dat ze Spaanstalig waren en zich in het Ottomaanse Rijk hadden gevestigd nadat ze in 1492 Spanje en de inquisitie waren ontvlucht. Ongeveer twintigduizend van hen vestigden zich in Thessaloniki, de belangrijkste stad van het Rijk na Constantinopel voordat zij na de Eerste Balkanoorlog in 1912 deel werd van Griekenland. Het werd vooral een joodse stad, toen zij uiteindelijk de meerderheid van de bevolking vormden en het grootste deel van de handel in joodse handen was. Iets wat de Grieken, nadat zij de stad in handen hadden gekregen, lange tijd hebben genegeerd. Hoewel na 1912 een aantal joden naar Israël emigreerde, bleven de meesten en pasten zich aan aan de nieuwe omstandigheden.

Toen brak de Tweede Wereldoorlog uit. In 1943 werden de joden in bezet Griekenland door de nazi’s gedeporteerd naar concentratiekampen in Polen. Van de vijftigduizend joden die uit de stad werden weggehaald, overleefden slechts tweeduizend de oorlog. De meesten van hen emigreerden naderhand naar Israël of Amerika. De achterblijvers integreerden en het Grieks werd hun taal.

 

De geschiedenis van de joden als een afzonderlijke groep binnen de Griekse natie beslaat dus hoofdzakelijk de korte periode 1912-1943. Gedurende deze tijd leefden zij voort als een overblijfsel van de Ottomaanse wereld. Zij spraken hun eigen taal: Ladino — Castilliaans Spaans, vermengd met Hebreeuwse woorden. Zij woonden in hun eigen buurten, afgescheiden van de Grieken, waar ze hun zaken dreven en traditionele bezigheden uitoefenden zoals het werk als kruier, visser en winkelier.

 

De bloemlezing omvat de periode van het einde van de negentiende eeuw tot heden, hoewel de meeste verhalen, gedichten en romanfragmenten de Tweede Wereldoorlog en de nasleep daarna als onderwerp hebben. De meeste stukken zijn geschreven in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw — veel later dan het tijdvak dat ze beschrijven. Het boek begint met de novelle “Gioconda” van Nikos Kokantzis. Daarin wordt verhaald van de tragische eerste liefde tussen een Griekse jongen en een joods meisje, Gioconda genaamd, tussen 1941 en 1943, de periode van de Duitse bezetting die zou uitlopen op de deportatie van de joden. In zijn nawoord oppert de samensteller dat dit verhaal kan worden gezien als de weerslag van drie decennia van Grieks-joodse toenadering, die eindigt met de dramatische scheiding van de twee groepen als gevolg van de oorlog.

 

De Ander

In tegenstelling tot wat de samensteller zegt, kwamen de joden in de bloemlezing op mij echter hoofdzakelijk over als de Ander. Slechts in een handvol verhalen blijkt de schrijver een diepgaande kennis te bezitten van het joodse leven in Thessaloniki. De meeste auteurs in dit boek schetsen niet meer dan een vaag beeld van buiten. Verschillende van hen stellen dat na de vereniging van Macedonië met Griekenland in 1912 de joden en de Grieken dichter naar elkaar toe zijn gegroeid, maar dit komt niet altijd uit de verhalen en romanfragmenten naar voren. Het is alsof de Grieken (althans de auteurs die in het boek zijn opgenomen) moeite hebben met de joden als literair onderwerp. Het resultaat is vaak dat de personages vlak of stereotypisch overkomen. Misschien uit respect voor het leed dat de joden gedurende de oorlog is aangedaan, worden ze soms afgeschilderd als engelachtig, volgzaam, goedaardig, vroom, wijs, naïef of te goed van vertrouwen; en zeker blijmoedig. Soms gaat dat gepaard met sluwheid, zoals in het verhaal “Jassen in de aanbieding” van Nikos Tsiforos. Daarin weten twee joden die de oorlog hebben overleefd een startkapitaal voor een nieuwe onderneming te vergaren. Zij doen dit door jassen die 400 drachme per stuk waard zijn voor 700 te verkopen door hun klanten er met een truc van te overtuigen dat ze eigenlijk 1700 waard zijn.

Het is moeilijk om uit de bloemlezing op te maken hoe de Grieken precies over hun joodse medeburgers dachten. In verschillende verhalen wordt er gesteld dat de joden te volgzaam waren door de Duitsers te gehoorzamen. Veel meer van hen hadden gered kunnen worden als ze zich hadden aangesloten bij het Griekse verzet. De Grieken hadden hen ertoe aangespoord dit te doen, maar zonder resultaat – de joden waren te veel toegewijd aan hun gezinnen om ze achter te laten en zij aan zij met de Grieken tegen de veroveraars te vechten. Hun hoofdrabbijn zou hen er ten onrechte van hebben weten te overtuigen dat ze naar Polen werden gebracht om zich daar opnieuw te vestigen. Vaak worden de Grieken afgeschilderd als hulpeloze toeschouwers terwijl hun joodse buren gedwongen worden have en goed achter te laten en zich te laten meevoeren op een reis waarvan ze nooit zouden terugkeren. In sommige verhalen – “Mijn vriend Ino” van Vasilis Vasilikos is een sprekend voorbeeld – worden incidenten beschreven waarin Grieken zich gedragen als opportunisten die de huizen plunderen van de joden die net zijn vertrokken.

 

Ottomaanse lappendeken

Binnen Griekenland waren de joden van Thessaloniki een overblijfsel van een pre-nationalistische wereld, een gemeenschap die ooit onderdeel had uitgemaakt van de Ottomaanse lappendeken. Ze handhaafden hun taal en hun manier van leven. En dit binnen een steeds uitgesprokener Griekse natiestaat. Hun religie hielp hen om hun afzonderlijke identiteit te bewaren. Anderen, zoals de Slaven, de Vlachen of de Albanezen, die tot dezelfde orthodoxe wereld behoorden als de Grieken, werden op een veel agressievere wijze onderworpen aan hellenisering. Het streven was naar één standaardcultuur, één taal, één identiteit.

Hoewel het Ottomaanse Rijk ongelijk, onevenwichtig, hiërarchisch en dikwijls onrechtvaardig was, had het ruimte geboden voor naties binnen zijn grenzen. De joodse gemeenschap had, net als de Griekse en andere gemeenschappen, zijn eigen ontwikkeling doorgemaakt – door Caesar te geven wat Caesar toekomt – en mocht haar eigen manier van leven volgen. Ze had altijd geprobeerd om vreedzame betrekkingen met de buitenwereld te onderhouden, er handel mee gedreven, maar had tegelijkertijd haar gesloten karakter bewaard.

In de nieuwe omstandigheden werd de joodse gemeenschap met argwaan bekeken, zo niet met vijandigheid. Het christendom gaf de joden traditioneel de schuld voor de kruisdood van Christus, en de Grieken waren geen grote bewonderaars van de joden.

 

Het was de ironie van het lot dat de joden werden gespaard in de Griekse noorderbuurstaat Bulgarije, nota bene een bondgenoot van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. In tegenstelling tot Griekenland, dat werd binnengevallen en bezet door de Duitsers, behield Bulgarije de nodige zeggenschap over zijn eigen zaken. Hoewel de Duitsers erop aandrongen dat ook daar de joden moesten worden opgepakt en gedeporteerd, gebeurde dit niet. Maar desondanks aarzelden de Bulgaarse troepen niet om de joden in bezet Griekenland en Joegoslavisch Macedonië op te pakken en af te voeren.*

Het idee van de verwoesting van een beschaving, een manier van leven, vervult veel mensen met spijt, een gevoel van gemis, van een culturele verarming van de wereld. Niettemin kan het handhaven van een afzonderlijke manier van leven en van een een eigen godsdienst, sterk verschillend van die in de omringende maatschappij, ook aanleiding geven tot argwaan, zelfs rancune. Hoewel De joden van Thessaloniki ook verhalen bevat die zijn geschreven op een luchtiger toon, namelijk die van Albertos Nar – de enige schrijver van joodse afkomst in het boek, die zich afspelen in de periode na de oorlog – krijgt men al lezende op den duur het gevoel een lange, uitputtende reis te hebben afgelegd door een problematisch verleden, bijna een lijdensweg zonder verlossing. Het is een boek dat indruk maakt. Het biedt de Nederlandse lezer een unieke blik op Thessaloniki, zijn bevolking en het drama dat zich zo’n zestig jaar geleden in die stad afspeelde, waardoor de aard voorgoed veranderde.

 

Cornelia Golna

 

*Zie over dit onderwerp ook `De redding van de Bulgaarse joden’, Balkan Bulletin nr. 2, 2004.

 

[Bespreking door Koen van Baelen, in De leeswolf 9, dec. 2005, blz. 781, in aansluiting op een bespreking door idem van Mark Mazower, Thessaloniki: stad van geesten (Amsterdam 2005)]

 

 

Gioconda: de joden van Thessaloniki in de Griekse literatuur

 

Het is een wonderlijk toeval dat gelijktijdig met Mark Mazowers historische studie over Thessaloniki het boek Gioconda: de joden van Thessaloniki in de Griekse cultuur [literatuur] op de markt werd gebracht. Wonderlijk, omdat deze omvangrijke bloemlezing precies voorziet in datgene wat in Mazowers stadsgeschiedenis ontbreekt. Concentreerde die laatste zich vooral op de grote economische, religieuze, politieke en militaire bewegingen in de geschiedenis van Thessaloniki, dan laten de literaire verhalen en fragmenten uit Gioconda zien wat al die bewegingen in de alledaagse werkelijkheid met zich mee hebben gebracht. De persoonlijke evocaties van het leven en – dikwijls – lijden van vooral de joodse inwoners van de stad, waaronder bv. verhalen over de verschrikkelijke Janitsaren, de grote brand van 1917, het Campbell-oproer of de deportaties van de joden, geven vlees aan het theoretische geraamte dat Mazower zo zorgvuldig voor ons heeft opgesteld. Tezamen geven beide boeken een helder én indringend beeld van het verleden van Thessaloniki, wat des te mooier en belangwekkender is als je weet dat er op de Nederlandstalige boekenmarkt totnogtoe zogoed als niets beschikbaar was over het intrigerende verleden van deze stad.

Louter literair gezien is Gioconda, en dat is bij een dergelijke uitgebreide materiaalverzameling begrijpelijk, wisselvallig van kwaliteit. Bijzondere aandacht verdient alleszins de titelnovelle, die ik aan elke leraar Nederlands in de derde graad zou willen aanbevelen. Nikos Kokantzis laat daarin op een mooie en ontroerende manier zien hoe vurige sensualiteit en innige liefde in de seksualiteitsbeleving van twee verliefde pubers samen kunnen gaan. De manier waarop het zogezegde kleine verhaal is ingebed in het – althans in historisch opzicht – grotere verhaal van de jodenvervolging in het Thessaloniki van de Tweede Wereldoorlog, maakt de novelle er alleen maar sterker op. Een pluim mag ook gaan naar samensteller, uitleider en vertaler Hero Hokwerda, die dit weinig commerciële boek met zichtbare zorg en toewijding aan de lezer presenteert.

 

Koen Van Baelen

Koen van Baelen (De leeswolf 2005, nr. 9)

[Bespreking door Koen van Baelen, in De leeswolf 9, dec. 2005, blz. 781, in aansluiting op een bespreking door idem van Mark Mazower, Thessaloniki: stad van geesten (Amsterdam 2005)]

 

 

Gioconda: de joden van Thessaloniki in de Griekse literatuur

 

Het is een wonderlijk toeval dat gelijktijdig met Mark Mazowers historische studie over Thessaloniki het boek Gioconda: de joden van Thessaloniki in de Griekse cultuur [literatuur] op de markt werd gebracht. Wonderlijk, omdat deze omvangrijke bloemlezing precies voorziet in datgene wat in Mazowers stadsgeschiedenis ontbreekt. Concentreerde die laatste zich vooral op de grote economische, religieuze, politieke en militaire bewegingen in de geschiedenis van Thessaloniki, dan laten de literaire verhalen en fragmenten uit Gioconda zien wat al die bewegingen in de alledaagse werkelijkheid met zich mee hebben gebracht. De persoonlijke evocaties van het leven en – dikwijls – lijden van vooral de joodse inwoners van de stad, waaronder bv. verhalen over de verschrikkelijke Janitsaren, de grote brand van 1917, het Campbell-oproer of de deportaties van de joden, geven vlees aan het theoretische geraamte dat Mazower zo zorgvuldig voor ons heeft opgesteld. Tezamen geven beide boeken een helder én indringend beeld van het verleden van Thessaloniki, wat des te mooier en belangwekkender is als je weet dat er op de Nederlandstalige boekenmarkt totnogtoe zogoed als niets beschikbaar was over het intrigerende verleden van deze stad.

Louter literair gezien is Gioconda, en dat is bij een dergelijke uitgebreide materiaalverzameling begrijpelijk, wisselvallig van kwaliteit. Bijzondere aandacht verdient alleszins de titelnovelle, die ik aan elke leraar Nederlands in de derde graad zou willen aanbevelen. Nikos Kokantzis laat daarin op een mooie en ontroerende manier zien hoe vurige sensualiteit en innige liefde in de seksualiteitsbeleving van twee verliefde pubers samen kunnen gaan. De manier waarop het zogezegde kleine verhaal is ingebed in het – althans in historisch opzicht – grotere verhaal van de jodenvervolging in het Thessaloniki van de Tweede Wereldoorlog, maakt de novelle er alleen maar sterker op. Een pluim mag ook gaan naar samensteller, uitleider en vertaler Hero Hokwerda, die dit weinig commerciële boek met zichtbare zorg en toewijding aan de lezer presenteert.

 

Koen Van Baelen

Kees Klok (Meander Magazine)

Gioconda. De joden van Thessaloniki in de Griekse literatuur

Uitgegeven door: Ta Grammata

recensie

Kees Klok las een indrukwekkend monument

Thessaloniki, de tweede stad van Griekenland en de zuidelijke toegangspoort tot de Balkan, heeft in zijn lange geschiedenis onderdak geboden aan tal van bevolkingsgroepen. In 315 v.Chr. gesticht door de zwager van Alexander de Grote, wordt zij vanaf de Oudheid tot op de dag van vandaag bewoond door Grieken, maar die vormden niet altijd de meerderheid. Nadat de stad in 1430 werd veroverd door de Ottomanen, vestigden zich ook Turken binnen haar muren, waar eveneens vanaf de Oudheid een kleine joodse gemeenschap woonde. In de Ottomaanse tijd voegden zich daar andere Balkanbewoners bij, maar vooral de immigratie van tienduizenden joden in de late vijftiende en vroege zestiende eeuw, die waren verdreven uit Portugal en Spanje, zou een stempel drukken op Thessaloniki. Tot hun deportatie door de Duitse bezetter in 1943 vormden de joden de grootste bevolkingsgroep van de stad en was het joods-Spaanse dialect waarvan zij zich bedienden, het ladino, de meest gehoorde taal. In 1912, na de Eerste Balkanoorlog, werd Thessaloniki deel van het Griekse koninkrijk. De enorme stadsbrand van 1917 en bevolkingsuitwisselingen met Bulgarije (1919) en Turkije (1923) als nasleep van de Eerste Wereldoorlog, veranderden het karakter van de stad, die grotendeels moest worden herbouwd en waarin het Griekse element sterk toenam. Het wegvoeren van de bijna 48.000 joden door de Duitsers, waarvan er slechts 2500 na de oorlog terugkeerden, betekende het einde van Thessaloniki als multiculturele stad. Zij werd weer wat zij in eerste aanleg was: een Griekse stad. De herinnering aan de joden was daarmee echter niet uitgewist en zeker niet die aan hun gruwelijk lot in de Tweede Wereldoorlog. Hoewel een opmerking als ‘Thessaloniki was een jodenstad,’ een schrijver als G.Th.Vafópoulos in het weinig democratische en door rechtsautoritaire krachten beheerste Griekenland van de jaren ’50 nog flinke moeilijkheden kon bezorgen, zien we vooral met het volwassen worden van de Griekse democratie, na de val van de junta in 1974, de literaire belangstelling voor de joden toenemen. Hero Hokwerda heeft in Gioconda vrijwel alles wat er in de Nieuwgriekse literatuur over de joden van Thessaloniki is geschreven in een kloeke bloemlezing bijeengebracht. Een bloemlezing die, om het overzichtelijk te houden, chronologisch is geordend in die zin dat de bijdragen niet zijn gerangschikt op jaar van publicatie, maar op de periode waarover de tekst voornamelijk gaat. Dat heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat er een duidelijk overzicht wordt geboden van wat er over een bepaalde periode is geschreven, het nadeel is dat het werk van sommige schrijvers, zoals dat van Vafópoulos, op hinderlijke wijze is verknipt. Hokwerda geeft de voorkeur aan deze structuur, wat geheel in lijn is met de wetenschappelijk aandoende opzet van de bloemlezing. Hij maakt daarop één uitzondering: de novelle Gioconda van Nikos Kokantzis, waaraan de titel van de bloemlezing is ontleend, is aan het begin van het boek geplaatst. Het beklemmende en ontroerende relaas van een puberliefde, die onder druk van de oorlogsomstandigheden opbloeit en rijpt, is terecht gekozen als opening van het boek, temeer omdat het lot van de joden tijdens de Duitse bezetting het leeuwendeel uitmaakt van de bijdragen. Het interessante aan een boek in deze opzet is dat vrijwel alles wat over het onderwerp is geschreven bijeenstaat, maar daardoor is niet te voorkomen dat, naast vele prachtige bijdragen van hoog niveau, ook minder goede stukken moeten worden opgenomen. Er is allereerst veel moois in de bundel te vinden. Behalve de openingsnovelle verdienen hier zeker de bijdragen van Vafópoulos, de prachtige verhalen van Ioannou, enkele uitzonderlijk indrukwekkende vertellingen van Albertos Nar, het indringende proza van Nina Kokkalidou-Nahmia en het buitengewoon ontroerende verhaal Rachíl, van Kostoula Mitropoúlou te worden genoemd. De bloemlezing bevat ook prachtige poëzie, zoals het gedicht Esthír, of de zware bevalling van Pródromos Márkoglou. Naast de bovengenoemde juwelen zijn er nog vele andere parels in het boek te vinden, maar daar tegenover staat toch ook wel eens een stuk dat uit de toon valt, zoals Het achtste zegel van de openbaring van Giorgos Kaftantzís. Dat is een belabberd verhaal, dat lijdt onder de neiging van de auteur tot surrealistisch aandoende mooischrijverij. Als dichter levert dezelfde Kaftantzís met Rosa Miralaï echter een bijdrage die heel wat meer de moeite waard is. De spiegel en de maan van Kitsopoulos heeft voor mij iets te veel van een moraliserende Kerst(in dit geval misschien beter Paas)vertelling. In het nawoord motiveert de samensteller zijn bedoelingen en geeft hij in een kleine zes bladzijden een overzicht van de 2320-jarige historie van Thessaloniki. Hoewel noodgedwongen erg summier, biedt dit voor wie geen enkele weet heeft van de geschiedenis van de stad, een nuttig raamwerk om de literatuur te kunnen plaatsen. Het is daarom nogal onlogisch en onhandig dat dit overzicht niet in een inleiding aan het begin van het boek staat, maar in het nawoord. Met Gioconda heeft Hero Hokwerda een indrukwekkend monument opgericht voor de joden van Thessaloniki. Hiermee heeft hij de Nieuwgriekse literatuur, althans in Nederlandse vertaling, een belangrijke dienst bewezen. Het is in alle opzichten een unieke bloemlezing geworden, die zijn evenknie noch in het Nieuwgrieks, noch in het Engels en Hebreeuws heeft, wat bepaald opmerkelijk is te noemen.

Kees Klok

(c) Meander Magazine

Drs. B. Hummel (NBD|Biblion recensie)

Het Griekse Thessaloniki is een smeltkroes van culturen geweest: joden, Turken en Grieken. In deze chronologisch opgebouwde bloemlezing ligt de nadruk op het joodse Thessaloniki in de Griekse literatuur. Na de Ottomaanse tijd en de Griekse stad wordt uitvoerig de Tweede Wereldoorlog en haar nasleep behandeld. Er is daarbij aandacht voor vernedering, de kampen, terugkeer en de verwerking. De novelle ‘Gioconda’ waarmee de bloemlezing begin, behandelt een gedeelte van deze problematiek. De bloemlezing bestaat uit korte verhalen, romanfragmenten en gedichten. Van de opgenomen, vooral 20-eeuwse Griekse schrijvers, zijn enkele eerder in het Nederlands vertaald. Met inleiding en nawoord. Dit is een uitgave van een stichting die vertaalde Griekse literatuur wil promoten.

(NBD|Biblion recensie, Drs. B. Hummel)

http://bit.ly/hokwerda

 

Kostas MontisTheodoros Prodromos Kallimachos Michiel Op de Coul Jan Veenstra Patríkios, Markópoulos, Papadaki, Vayenás, Vlavianós en Patilis Dímitra Sideri Gert Jan van Dijk Kristoffel Demoen Evjenía Fakínou Periklís Sfyridis Nikos Kazantzakis Anneke de Reuver Diogenes van Oinoanda Hero Hokwerda Leontios van Neapolis Euripides Miltos Sachtouris Julia Happel Nasos Vayenás S.L. Radt Gregorios van Nazianze Fabelkwatrijnen Vincent Hunink Yorgos Theotokás Elisávet Moutzán-Martinéngou Annette Harder Marko Fondse Menander Grieks Proza Johannes Moschos Ta GrammataAléxandros Papadiamandis CHIMAIRA Griekenland aan zee Periklís SfyridisRea Galanaki Sotiris Dimitríou STYX Gioconda De Weide Bert Groen Yannis Ritsos EuripidesPindarus Bernadette Wildenburg Kostas Karyotakis obolos Ignatius Diaconus Charis Vlavianós Margarita Karapanou Henk Schoonhoven Thanasis Valtinós Mariëtta Ioannidou Menis Koumandaréas Johan Kwist W.J. Aerts Simone Mooij-Valk Romanós de Melode Ben Hijmans Kikkermuizenoorlog