Nikos Kazantzakis — Verantwoording aan Greco [uitverkocht]

Ik heb mijn eigen Heilige Schrift, daarin staat wat die andere vergat of niet durfde te zeggen. Ik open haar en lees in Genesis: “God schiep de wereld, en op de zevende dag rustte hij. Hij riep toen zijn laatste schepsel, de mens, en zei tegen hem: ‘Met mijn zegen, mijn zoon, luister. Ik schiep de wereld, maar maakte mijn werk niet af, ik ben er halverwege mee gestopt. Jij moet de schepping voortzetten. Steek de wereld in brand, maak er een vuur van en geef haar zo aan mij. Dan zal ik haar in licht omzetten.'”

 

Nikos Kazantzakis (Iráklio, Kreta 1883 — Freiburg 1957) is vooral bekend geworden door romans (en verfilmingen daarvan!) als Leven en werken van Aléxis Zorbás (1946, ‘Zorba de Griek’), Christus wordt weer gekruisigd (1948),  Kapitein Michalis (1950) en De laatste verzoeking (1954, verfilmd in 1988: ‘The last temptation’). Ook in Nederlandse uitgave, doorgaans vertaald uit het Frans of Duits, haalden deze romans in de jaren vijftig en zestig grote tot zelfs zeer grote oplagen.

Kazantzakis had, toen hij deze romans schreef — zelf beschouwde hij ze eigenlijk als een bijproduct –, al een heel leven van denken en dromen, idealen en innerlijke strijd achter de rug. Terugkijkend op deze strijd en ontwikkeling schreef hij aan het eind van zijn leven het boek Verantwoording aan El Greco. Aan deze ‘spirituele autobiografie’ werkte hij vanaf 1955 tot vlak voor zijn dood (het boek verscheen postuum in 1961).

El Greco, eveneens van Kreta afkomstig, ziet hij als zijn ‘grootvader’, zijn ‘generaal’, bij wie hij na de strijd verslag uitbrengt, verantwoording aflegt. Daarbij legt hij de nadruk op zijn spirituele ontwikkeling, zijn  weg omhoog, zoals hij die aan het eind van zijn leven zag. Bij deze weg omhoog waren verschillende gidsen belangrijk, verschillende stations. Kazantzakis noemt met name Christus, Homerus, Bergson, Nietzsche, Boeddha, Zorbás en Franciscus van Assisi. Zij brachten hem tot een heel eigen, boeiend ‘Godsbesef’, dat hij in de proloog als volgt beschrijft: God wórdt gebouwd; ook ik heb mijn kleine rode steentje bijgedragen, een druppel bloed, om hem te grondvesten en hem niet verloren te laten gaan, opdat hij mij grondvest en mij niet verloren laat gaan. Ik heb mijn plicht gedaan. In de visie van Kazantzakis heeft niet alleen de mens God nodig, maar God evenzeer de mens. Het is niet voor niets dat Kazantzakis aan zijn sleutelwerk Ascetica (zie Grieks Proza nr. 12) de ondertitel Salvatores Dei (Redders van God) meegaf.

Het verslag van Kazantzakis is een tot meedenken uitnodigende weergave van de ontwikkeling van een levensbeschouwing, een visie op de ‘eeuwige strijd tussen mens en God’. Bij Kazantzakis bereikte deze strijd een hoogtepunt en tegelijk een rustpunt in de fascinerende uitspraak: Ik hoop niets, ik vrees niets, ik ben vrij. Deze woorden zijn op zijn verzoek ook als inscriptie op zijn grafsteen aangebracht.

Nikos Kazantzakis, Verantwoording aan El Greco (geestelijke autobiografie; vertaling Jos Schoonen, 1997, ISBN 90 5693 015 X, 404 p.) [uitverkocht] bit.ly/gproza11